Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
4 december 2019

Rechtspraak

Afwijzing voorwaardelijk verzoek tot horen getuigen.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen oplichting en medeplegen gebruikmaken van een vervalst schrift, is bewezen verklaard, over de afwijzing door het hof van het door de verdediging (voorwaardelijk) gedane verzoek drie personen als getuige te horen.

De verdediging heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2017 daar het woord gevoerd en daar overwogen: ‘De verdediging heeft als gezegd aangegeven getuige te willen horen, maar dit verzoek heeft u afgewezen zodat de verdediging niet in staat is dit gegeven nader te onderbouwen. Mocht u dit oordeel van de tenlastelegging ondanks het voorgaande toch bewezen willen verklaren, zult u echter eerst de geuige moeten horen.’ Het hof heeft op het verzoek tot het horen van getuigen beslist dat het niet de noodzaak ziet om de voorwaardelijk gevraagde getuigen te horen. Het hof was van oordeel dat nadeel kon ontstaan door het gebruik van de identiteit van [naam] door de verdachte.

De Hoge Raad overweegt dat de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van het toepasselijke criterium moet beoordelen of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren onderbouwd is alsook of het dient te worden toegewezen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op artikel 6 EVRM (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1015). De Hoge Raad overweegt dat omtrent deze motiveringsverplichting wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven zijn. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:1496).

De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen de getuige, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd – kort gezegd erop neerkomend dat de betrokkenheid van de getuige bij succesvol uitgevoerde eerdere projecten en bij het onderhavige project meebrengt dat de hierover van de kant van de verdachte gegeven informatie in onder meer het prospectus, anders dan het hof in zijn vaststellingen heeft aangenomen, op juistheid berust – zonder nadere doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk is. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het, gelet op hetgeen de advocaat-generaal in ECLI:NL:PHR:NL:2019:806 onder 31 heeft vermeld over de in de pleitnota genoemde e-mail van 9 januari 2015, ervoor moet worden gehouden dat de verdediging voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven onder meer deze getuige te willen horen, waarna de voorzitter van het hof heeft bericht vooralsnog geen aanleiding te zien om in het verzoek te bewilligen, maar dat het verzoek desgewenst ter terechtzitting zou kunnen worden herhaald.