Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
20 november 2019

Rechtspraak

Strafoplegging inbreuk op artikel 8 EVRM.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is bewezen verklaard, dat het hof ten onrechte, althans op ontoelaatbare wijze, inbreuk heeft gemaakt op artikel 8 EVRM door een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel) op te leggen die onder meer inhoudt dat de veroordeelde geen contact mag opnemen, zoeken of hebben met zijn drie kinderen.

Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging overwogen dat het in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen heeft bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van zijn ex, tevens de moeder van zijn kinderen, met een misdrijf tegen het leven gericht. Hij deed dat ’s nachts in haar huis waar op dat moment ook twee van de drie minderjarige kinderen van het slachtoffer en de verdachte sliepen. De zeer bedreigende situatie die de verdachte voor het slachtoffer heeft geschapen, door haar te verrassen in haar eigen slaapkamer en de door hem geuite uiterst bedreigende taal kracht bij te zetten door met een steekwapen op het slachtoffer af te lopen, maakt dat sprake is van een buitengewoon ernstige bedreiging.

Het hof neemt de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij zich niet van dit gedrag heeft laten weerhouden door de gevoelens van angst en onveiligheid die hij daarmee teweegbracht bij het slachtoffer en zijn kinderen. Naar het oordeel van het hof doet de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht aan de ernst en de impact van de bedreiging. De verdachte bagatelliseert zijn gedrag en plaatst de schuld volledig buiten zichzelf. Alles ligt aan zijn ex-vrouw, zo heeft de verdachte de reclassering verteld, blijkens het reclasseringsrapport van 13 april 2017.

Dat rapport houdt ook in dat de verdachte behandeling niet nodig vindt, hij op dit moment niet leerbaar overkomt en geen medewerking verleent aan behandelingen en interventies die wel nodig zijn. Het recidiverisico wordt tegen deze achtergrond als hoog ingeschat. In dit licht acht het hof het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf, zoals de verplichting medewerking te verlenen aan een diagnostisch onderzoek – een en ander met het oog op een mogelijke behandeling bij een instelling – zoals in eerste aanleg is gebeurd, niet opportuun, nu dit in de praktijk vrijwel zeker uit zal monden in het executeren van het op te leggen voorwaardelijke deel van gevangenisstraf.

Ter bescherming van het slachtoffer en haar kinderen zal het hof overgaan tot oplegging van de maatregel uit artikel 38v Sr in de vorm van een hieronder nader te omschrijven gebieds- alsmede contactverbod voor de duur van vijf jaar. Het hof zal bij het opleggen van deze maatregel rekening houden met de mogelijkheid tot begeleid contact tussen de kinderen van het slachtoffer en de verdachte enerzijds en de verdachte anderzijds, indien dat contact in overleg met én onder begeleiding van de gezinsvoogd gewenst en uitvoerbaar is.

Gelet op de uit het reclasseringsrapport sprekende houding van de verdachte, de overwegingen van de reclassering betreffende het recidiverisico zoals hierboven vermeld en het ontbreken van serieuze aanwijzingen dat de verdachte sindsdien op dit vlak een wezenlijke verandering heeft doorgemaakt, acht het hof oplegging van dergelijke maatregelen voor genoemde duur in de gegeven omstandigheden proportioneel en noodzakelijk. Om diezelfde redenen zal het hof de onderhavige maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er ernstig rekening mee gehouden dient te worden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer of hun kinderen.

De Hoge Raad overweegt dat in cassatie artikel 38v Sr en artikel 8 EVRM van belang zijn. De Hoge Raad haalt genoemde bepalingen aan en overweegt dat het hof de verdachte heeft veroordeeld ter zake van bedreiging van zijn ex-vrouw, tevens de moeder van zijn drie minderjarige kinderen, met een misdrijf tegen het leven gericht en heeft aan de verdachte onder meer de vrijheidsbeperkende maatregel – onder meer bestaande uit een verbod van contact tussen de verdachte en zijn kinderen voor de duur van vijf jaar – opgelegd ter bescherming van zijn ex-vrouw en de kinderen. Bij de oplegging daarvan heeft het hof de omstandigheden betrokken waaronder het bewezen verklaarde is begaan, te weten ’s nachts in het huis van zijn ex-vrouw, waar op dat moment ook twee van de drie kinderen sliepen. Voorts heeft het hof acht geslagen op de houding en het recidiverisico van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat het hof op basis daarvan tot het – niet-onbegrijpelijke – oordeel is gekomen dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, dan wel zich belastend zal gedragen jegens zijn ex-vrouw en hun kinderen. De Hoge Raad oordeelt dat het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de aan de verdachte opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel – ook in het licht van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven – proportioneel en noodzakelijk is, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd is. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat, anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt, het contact tussen de verdachte en zijn kinderen gedurende deze periode niet onmogelijk is, maar is beperkt tot contact waarbij de gezinsvoogd is betrokken en dat plaatsvindt in het kader van afspraken over de omgang met de kinderen.