Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
31 oktober 2019

Rechtspraak

Wederrechtelijk vertoeven.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie lokaalvredebreuk is bewezen verklaard, over de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte in het Ibis Hotel ‘wederrechtelijk aldaar vertoevende’ zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts overwogen dat de raadsvrouw ten aanzien van de huisvredebreuk primair heeft aangevoerd dat verdachte niet wederrechtelijk het hotel is binnengedrongen omdat hij heeft betaald voor een kamer. Ook is geen moment ontstaan waarop verdachte als betalende gast wederrechtelijk in het hotel verbleef. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat overtuigend bewijs ontbreekt ten aanzien van de voor een bewezenverklaring vereiste tweede aanmaning die door het hotelpersoneel aan verdachte is gegeven om het hotel te verlaten. Ook dit verweer wordt verworpen. Uit de aangifte van nachtportier (benadeelde) volgt dat een collega van hem de avond ervoor aan verdachte een formele waarschuwing had gegeven omdat verdachte luidruchtig was geweest. Tijdens de dienst van aangever zijn er opnieuw klachten over door verdachte veroorzaakte geluidsoverlast binnengekomen. Hierop is aangever naar de kamer van verdachte gegaan en heeft hij hem verteld dat verdachte zijn spullen moest pakken en niet langer welkom was in het hotel. Deze mededeling is naar het oordeel van het hof een voor verdachte duidelijke aanzegging dat hij het hotel direct diende te verlaten. Dat verdachte de mededeling ook als zodanig heeft opgevat blijkt uit het feit dat verdachte ter zitting van de politierechter heeft verklaard: ‘De beveiliger kwam boven in mijn hotelkamer en zei tegen mij dat ik het hotel moest verlaten. Toen ben ik naar beneden naar de balie gegaan en heb ik gezegd dat ik weg zou gaan.’ Ter zitting van het hof heeft hij daar nog aan toegevoegd dat hij een vriend heeft gebeld om hem op te komen halen. Het hof is van oordeel dat op dat moment de situatie is ontstaan waarin verdachte wederrechtelijk in het hotel verbleef. Verdachte heeft zich vervolgens niet gereed gemaakt voor vertrek, maar heeft de confrontatie met de aangever gezocht. Toen de politie was gearriveerd, is de verdachte voordat hij werd aangehouden nog bij herhaling gevorderd het hotel te verlaten. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk. Hieraan doet niet af dat verdachte een langduriger hotelverblijf overeengekomen was en daarvoor betaald had. Door zijn (herhaald) hinderlijke gedrag kan verdachte zich naar het oordeel van het hof, nadat hem was aangemaand en gevorderd het hotel te verlaten, niet op het uit die overeenkomst voortvloeiend verblijfsrecht beroepen.

De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 138 lid 1 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking ‘wederrechtelijk aldaar vertoevende’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel. De Hoge Raad haalt genoemde bepaling aan en overweegt dat het niet voldoen door de betrokkene aan een eerste tot hem gerichte vordering van (of vanwege) de rechthebbende van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, die ertoe strekt dat die betrokkene zich verwijdert, in beginsel – tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen – wederrechtelijk vertoeven in de zin van artikel 138 lid 1 Sr oplevert. Van overtreding van deze bepaling is sprake indien de betrokkene zich vervolgens niet op de tweede vordering van (of vanwege) de rechthebbende aanstonds verwijdert (vgl. ECLI:NL:HR:1951:67).

De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens de bewijsvoering onder meer heeft vastgesteld dat nadat de verdachte namens de rechthebbende al een formele waarschuwing had gekregen vanwege het veroorzaken van geluidsoverlast, naar aanleiding van nieuwe klachten over geluidsoverlast door een nachtportier aan de verdachte is medegedeeld dat ‘hij zijn spullen moest gaan pakken, omdat hij niet langer welkom was in het hotel’. De verdachte heeft zich vervolgens, ook na herhaalde vordering vanwege de rechthebbende, niet uit het hotel verwijderd. De Hoge Raad oordeelt dat het mede op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte, vanaf het moment waarop aan de verdachte is medegedeeld dat hij niet langer welkom was in het hotel, wederrechtelijk in het hotel heeft vertoefd, in het licht van hetgeen is vooropgesteld, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd. Anders dan de klacht betoogt, doet daaraan niet af dat de verdachte op grond van een civielrechtelijke overeenkomst in het hotel verbleef en voor zijn kamer had betaald.