Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
25 september 2019

Rechtspraak

Eigen waarneming van opnamen en beelden buiten onderzoek ter terechtzitting.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie mishandeling is bewezen verklaard, onder meer dat het hof voor het bewijs een eigen waarneming heeft gebruikt die niet bij het onderzoek ter terechtzitting is gedaan en die niet aldaar ter sprake is gebracht. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op het volgende bewijsmiddel:

‘De eigen waarneming van dit hof, op de in het dossier gevoegde beelden. Het hof neemt waar dat op het moment dat verdachte uithaalt en zijn hand aangeefster zou moeten raken, het hoofd van aangeefster omklapt. Na de woordenwisseling en het geduw en getrek na deze klap, is te zien dat verdachte wegloopt. Aangeefster gaat dan met haar hand naar de wang die door verdachte geraakt is en die hand blijft daar enige tijd zitten.’

De Hoge Raad haalt artikel 339 lid 1 Sv en artikel 340 Sv aan en overweegt dat de klacht de vraag aan de orde stelt of, en zo ja, onder welke voorwaarden een eigen waarneming van de rechter van een opname van beeld en/of geluid tot het bewijs kan meewerken, wanneer die waarneming door de rechter buiten het verband van de terechtzitting is gedaan. De Hoge Raad overweegt dat aan het bepaalde in artikel 340 Sv dat de waarneming van de rechter ‘bij het onderzoek op de terechtzitting’ is gedaan, ten grondslag ligt dat de eigen waarneming van de rechter alleen als wettig bewijsmiddel kan meewerken tot het bewijs, indien ook zowel de verdachte en de raadsman als de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daarover uit te laten bij de behandeling van de zaak (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AX6414). Opnamen van beeld en/of geluid die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn dienen op de voet van artikel 149a lid 2 Sv bij de processtukken te worden gevoegd, behoudens het bepaalde in artikel 149b Sv. Van deze processtukken kan door de verdachte en zijn raadsman reeds voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting worden kennisgenomen (vgl. art. 33 Sv). Dat geldt ook indien het beeld- of geluidsmateriaal is opgenomen en vastgelegd op een gegevensdrager (art. 137 Sv). Voor zover beeld- of geluidsmateriaal dat voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang is, (nog) geen onderdeel uitmaakt van de processtukken, kan – al dan niet op verzoek van de verdachte (art. 34 Sv) of op bevel van de zittingsrechter (art. 315 lid 1 Sv) – voeging daarvan door de officier van justitie plaatsvinden.

De Hoge Raad overweegt dat mede in het licht van hetgeen is overwogen over de voeging bij de processtukken en de daarmee verband houdende mogelijkheid van kennisneming van beeld- of geluidmateriaal voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, de ratio van artikel 340 Sv er niet zonder meer aan in de weg staat dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van een buiten het verband van de terechtzitting gedane eigen waarneming van een opname van beeld en/of geluid. In dat laatste geval mag echter de desbetreffende eigen waarneming door de rechter alleen bij de beraadslaging als bedoeld in artikel 350 Sv worden betrokken en voor het bewijs worden gebruikt als (i) die opname tijdens het onderzoek op de terechtzitting aan de orde is gesteld, (ii) de verdediging en het Openbaar Ministerie van die opname kennis hebben kunnen nemen en (iii) ter terechtzitting door de aldaar aanwezige verdachte, raadsman of vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie geen bezwaar is gemaakt tegen het niet vertonen of ten gehore brengen van die opname ter terechtzitting.

Met betrekking tot het onder (i) genoemde vereiste is van belang dat de rechter op grond van artikel 301 lid 3 Sv gehouden is mondeling mededeling te doen van de korte inhoud van de tot de processtukken behorende, maar niet ter terechtzitting vertoonde of beluisterde opname van beeld en/of geluid. Hiertoe volstaat in beginsel een korte aanduiding of een samenvatting van de inhoud van de opname van beeld en/of geluid. Onder omstandigheden kan de rechter echter gehouden zijn de eigen waarneming van de opname en/of geluid nader ter terechtzitting aan de orde te stellen. Dat is het geval indien de procespartijen door het latere gebruik van de eigen waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij met (de inhoud of strekking van) de waarneming van de rechter geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van de waarneming met het overige voorhanden bewijsmateriaal (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BJ2831).

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de camerabeelden, die betrekking hebben op de confrontatie tussen de verdachte en de aangeefster en die door het hof buiten het verband van de terechtzitting zijn bekeken, tot de processtukken behoren, dat deze ter terechtzitting aan de orde zijn gesteld en dat de raadsman zich bij het voeren van verweer over de beelden heeft uitgelaten. Het proces-verbaal houdt niet in dat door de verdediging of de advocaat-generaal bij het hof bezwaar is gemaakt tegen het niet vertonen van die beelden tijdens het onderzoek ter terechtzitting, zodat het ervoor moet worden gehouden dat een dergelijk bezwaar niet is gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat het hof, gelet hierop, zonder miskenning van wat is vooropgesteld, de eigen waarneming van het hof voor het bewijs heeft mogen bezigen.