Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
12 juni 2019

Rechtspraak

‘A.C.A.B.’ op jas; eenvoudige belediging?

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, is bewezen verklaard, over de motivering van de bewezenverklaring, mede in het licht van een door de verdediging gevoerd verweer, inhoudende dat ‘A.C.A.B.’ niet steeds ‘All Cops Are Bastards’ betekent en dat de vermelding ‘A.C.A.B.’ op de jas van de verdachte niet beledigend was.

Het hof heeft overwogen dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep het verweer heeft gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Primair omdat de letters ‘A.C.A.B.’ niet zonder meer beledigend zijn en subsidiair omdat het opzet van de verdachte op de belediging van de verbalisanten heeft ontbroken. Het hof overweegt dat de verdachte op de Admiraal de Ruijterweg in Amsterdam een jas heeft gedragen met daarop de letters ‘A.C.A.B.’. Deze letters zijn met een stift/marker aangebracht op de jas die de verdachte droeg en waren voor eenieder goed zichtbaar. De verdachte heeft deze jas gedragen terwijl hij samen met anderen bezig was een woning te kraken. De letters ‘ACAB’ vormen volgens de verbalisanten een afkorting van ‘All Cops Are Bastards’. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zich gekleed in een jas met daarop voor eenieder zichtbaar het opschrift ‘A.C.A.B.’ te begeven in een situatie waarin hij politieagenten zou tegenkomen, te weten tijdens het kraken van een woning, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij die politieagenten zou beledigen. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte zich aan de ter plaatse gekomen politieambtenaren als voorman van de groep heeft opgeworpen door op hen af te lopen en hen ongevraagd aan te spreken. Derhalve acht het hof bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het beledigen van politieambtenaren. Daarbij betrekt het hof dat er in het onderhavige geval geen enkele aanwijzing is dat de verdachte de beledigende betekenis van de term ‘A.C.A.B.’ niet kende, mede gelet op zijn weigering te verklaren over welke betekenis de letters anders zouden kunnen hebben gehad.

Het hof overweegt dat door de raadsvrouw een beroep gedaan is op het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10 EVRM. Dit verweer treft naar het oordeel van het hof geen doel nu de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM is begrensd door artikel 266 Sr. De letters op de jas van de verdachte hebben een beledigend karakter en zijn onnodig grievend, zodat de door artikel 266 Sr geboden bescherming daartegen kan worden aangemerkt als noodzakelijk in een democratische samenleving en aan de verdachte geen rechtvaardigingsgrond toekomt ex artikel 10 EVRM. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

De Hoge Raad haalt artikel 266 en 267 Sr aan en overweegt dat in een eerdere zaak waarin het dragen van een jack met het opschrift ‘A.C.A.B.’ aan de orde was,de Hoge Raad heeft overwogen dat:

‘De klacht van het middel stelt de vraag aan de orde of het dragen van het jack met het opschrift A.C.A.B., welke afkorting naar het hof heeft vastgesteld de, ook aan de verdachte bekende, betekenis “All Cops Are Bastards” heeft en naar zijn aard de algemene strekking heeft om politiefunctionarissen wereldwijd en ook in Nederland in diskrediet te brengen, kan worden aangemerkt als opzettelijke belediging aan de individuele politiefunctionaris (...) in zijn tegenwoordigheid aangedaan als bedoeld in art. 266, eerste lid, Sr (ECLI:NL:HR:2014:3114, rov. 2.5). Het antwoord op de vraag of in zo een geval het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op belediging van de individuele politiefunctionaris is gericht, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij zal, indien de beledigende uitlating of feitelijkheid, zoals hier, betrekking heeft op een categorie mensen in een bepaalde hoedanigheid, de enkele omstandigheid dat deze uitlating of feitelijkheid wordt waargenomen door een persoon die tot deze categorie behoort, niet voldoende zijn om te kunnen aannemen dat het opzet van de verdachte op belediging van die specifieke persoon is gericht.’

De Hoge Raad overweegt dat het hof ervan uitgegaan is dat de afkorting ‘A.C.A.B.’, overeenkomstig de opvatting van de in de bewezenverklaring genoemde verbalisanten, een afkorting is van ‘All Cops Are Bastards’ en dat de verdachte die betekenis kende. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat er geen enkele aanwijzing is dat de verdachte die betekenis niet kende, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen de weigering van de verdachte iets te verklaren over een mogelijk andere betekenis van deze letters, die op de door de verdachte gedragen jas waren aangebracht. Verder heeft het hof geoordeeld dat de verdachte deze verbalisanten opzettelijk heeft beledigd door zich gekleed in die jas, met daarop de afkorting ‘A.C.A.B.’ voor eenieder goed zichtbaar, te begeven in een situatie waarin hij politieagenten zou tegenkomen, te weten tijdens het kraken van een woning, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de verdachte zich aan de ter plaatse gekomen verbalisanten als voorman van de groep krakers heeft opgeworpen door de verbalisanten te benaderen en ongevraagd aan te spreken.

De Hoge Raad oordeelt dat deze oordelen van het hof – ook in het licht van hetgeen is vooropgesteld – geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk zijn.