Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
27 mei 2019

Rechtspraak

Taakstrafverbod artikel 22b Sr.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie diefstal door twee of meer verenigde personen is bewezen verklaard, over het oordeel van het hof dat het in artikel 22b Sr bedoelde verbod tot oplegging van een taakstraf van toepassing is. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd: ‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid kratten van het terrein van een winkelbedrijf heeft gestolen. Deze hoeveelheid kratten vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en het bedrijf lijdt schade door een dergelijke diefstal. Blijkens het UJD is verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof stelt vast dat, gelet op voormelde documentatie, aan de verdachte reeds geen taakstraf kan worden opgelegd, omdat op grond van artikel 22b Sr het zogenaamde “taakstrafverbod” van toepassing is. Gelet op het feit dat de eerdere veroordelingen verdachte er niet van hebben weerhouden wederom tot het plegen van een dergelijk feit over te gaan, acht het hof na te noemen straf passend en geboden.’

De Hoge Raad haalt artikel 22b Sr aan en oordeelt dat de vaststelling van het hof dat uit het UJD kan worden afgeleid dat kennelijk sprake is van een situatie dat aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en hij deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g Sr de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, niet zonder meer begrijpelijk is aangezien voormeld, in ECLI:NL:PHR:2019:285 onder 7 samengevat, uittreksel daarvoor onvoldoende steun biedt. Immers, de enige vermelding in dat uittreksel van een veroordeling tot een taakstraf ter zake van een misdrijf in de vijf jaar voorafgaand aan het feit van 22 augustus 2015, is een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Utrecht van 2 juni 2014 waarbij aan de verdachte onder meer een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis is opgelegd. Uit het uittreksel kan evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte deze taakstraf heeft verricht, noch dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat het ‘taakstrafverbod’ van artikel 22b Sr van toepassing is, niet zonder meer begrijpelijk en is de strafoplegging niet toereikend gemotiveerd.