Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
27 mei 2019

Rechtspraak

Huisvredebreuk na winkelverbod.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie huisvredebreuk is bewezen verklaard, dat het hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Het hof heeft naar aanleiding van een gevoerd verweer overwogen en beslist dat het met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel is dat op basis van het voorhanden zijnde dossier niet vastgesteld kan worden dat verdachte op de hoogte was van het collectieve winkelverbod dat op 7 mei 2016 aan hem was aangezegd en uitgereikt. Uit het ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegde proces-verbaal van politie blijkt echter dat verdachte wel degelijk op de hoogte was van het collectieve winkelverbod dat op 24 april 2016 aan hem was aangezegd en uitgereikt. In de ‘Aanzegging collectief winkelverbod’ d.d. 24 april 2016 is verdachte voor de duur van twaalf maanden de toegang ontzegd tot Winkelcentrum Jan Heijnsstraat, van welk winkelcentrum ook de in de tenlastelegging genoemde Albert Heijn XL deel uitmaakt. Blijkens een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 7 mei 2016 heeft verdachte in het kader van een andere strafzaak bovendien verklaard dat hij wist dat hem een winkelverbod (het hof begrijpt: het winkelverbod van 24 april 2016) was opgelegd. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande dat verdachte op de hoogte was van het collectieve winkelverbod dat van kracht was van 24 april 2016 tot 24 april 2017, zodat verdachte zich op 6 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk door de Albert Heijn XL aan de Jan Heijnsstraat te Tilburg binnen te gaan.

De Hoge Raad haalt artikel 138 lid 1 Sr aan en overweegt dat de tenlastelegging op dat artikel is toegesneden. Zij behelst het verwijt dat de verdachte wederrechtelijk is binnendrongen in een besloten lokaal in gebruik bij Albert Heijn XL. Het hof is tot een bewezenverklaring gekomen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel ‘immers was hem, verdachte, met ingang van 7 mei 2016 schriftelijk de toegang tot die voornoemde Albert Heijn XL ontzegd voor de duur van 12 maanden’. Volgens het hof kon niet worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van dat verbod van 7 mei 2016; dat kon echter wel worden vastgesteld met betrekking tot zo’n verbod van 24 april 2016. De Hoge Raad oordeelt dat het hof aldus oordelend de grondslag van de tenlastelegging niet heeft verlaten, in aanmerking genomen dat voor het overtreden van een voor de verdachte geldend winkelverbod, strafrechtelijk niet van belang is met ingang van welke datum de verdachte de toegang tot de winkel was ontzegd, maar uitsluitend dat ten tijde van het binnendringen zo een verbod van kracht was.