Naar boven ↑

Annotatie

prof. mr. H. de Doelder
3 februari 2020

Rechtspraak

Steeds weer noodweer

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad komen telkens weer zaken naar voren, waarvan men had kunnen aannemen, dat die, vallende onder het kopje ‘dat weten we nu wel’, niet meer zouden voorkomen. Ik denk hierbij thans in het bijzonder aan de uitspraken van 8 april 2014 over noodweer. In ECLI:NL:HR:2014:867 wordt overwogen dat het hof in het ongewisse laat of het de door de raadsvrouwe aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het hof die toedracht een beroep op noodweer niet rechtvaardigt. Wat was de casus? In de binnenstad van Utrecht was een opstootje in een loungeclub. De aangever stelde dat hij zes keer was geslagen nadat hij de verdachte had gevraagd geen ruzie te zoeken. De verdediging stelde dat de aangever de verdachte tot tweemaal toe had benaderd en geprovoceerd, waarbij verdachte door de aangever naar beneden was getrokken en in zijn gezicht geduwd. Vanuit die positie had hij geprobeerd zich te verdedigen. Verdachte werd gestompt door aangever en zijn vrienden. Zijn handelen – het proberen te pakken van het haar en terugslaan – was noodzakelijk en geboden.

De reactie van het hof was dat het niet aannemelijk achtte geworden dat er sprake was van een noodweersituatie. Voor een dergelijke verwerping heeft de Hoge Raad geen vijf leden nodig. Het is immers vaste jurisprudentie dat het hof moet aangeven wat het niet aannemelijk acht geworden: of de gestelde feiten, of dat die (vastgestelde) feiten het beroep op noodweer niet rechtvaardigen. Een dergelijke redenering kan door de Hoge Raad daarom ook niet worden gecontroleerd. We kunnen deze kunstfout van het hof gelet op het aantal keren dat een dergelijke redenering in het verleden is gecasseerd, scharen onder het kopje ‘klassieke fout’.

Op 8 april 2014 wees de Hoge Raad nog een arrest over noodweer en ook in deze zaak is de uitkomst voorspelbaar. In ECLI:NL:HR:2014:858 is het beroep op noodweer verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich niet heeft kunnen verwijderen. Ook deze redenering was weer een gemakkelijke prooi voor de Raad en zelfs wanneer het hof had gesteld dat aannemelijk was geworden dat verdachte zich wel had kunnen verwijderen, was de zaak naar mijn overtuiging terecht gecasseerd. Ook deze zaak speelde zich af in een dancing, nu te Naaldwijk en ook hier was er een vechtpartij tussen twee jonge mannen, waarbij de verdediging stelde dat de aangever de aanvaller was en de verdachte zich slechts had verdedigd door het geven van een vuistslag. De Hoge Raad verwijt het hof de vraag of van verdachte wel mocht worden gevergd dat hij zich uit die positie zou hebben verwijderd, niet te hebben beantwoord. Ik voorspel dat als het hof die vraag wel had beantwoord, dat antwoord weer niet begrijpelijk was geweest, tenzij er een prachtige redenering aan ten grondslag zou hebben gelegen. Het is immers de laatste tijd vaste rechtspraak van de Hoge Raad om beroepen op noodweer serieus te bekijken, waardoor er inderdaad meer ruimte komt voor mensen om zich straffeloos te verdedigen tegen wederrechtelijke aanvallen. Overeenkomstig het begrip ‘zelfredzaamheid’ en overeenkomstig de gevoelens in de maatschappij mag de burger zich, meer dan vroeger, in voorkomende gevallen zelf verdedigen. Er wordt niet de optimale oplossing gevergd, doch een redelijke (vgl. noot I.L.S. IJzerman onder HR 24 september 2013, ECLI:HR:2013:768, NBSTRAF 2013/353). Deze nieuwe lijn in de rechtspraak kan worden toegejuicht en het is te hopen dat de rechtspraak deze lijn spoedig daadwerkelijk zal oppakken.