Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
22 oktober 2021

Rechtspraak

Opzet op medeplichtigheid telen van hennep?

Commentaar bij HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1560.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplichtigheid aan opzettelijk telen van hennep door pand ter beschikking te stellen is bewezen verklaard, dat het bewezen verklaarde opzet op medeplichtigheid aan het telen van hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder overwogen dat door de raadsman gesteld is dat de verdachte van de medeplichtigheid tot hennepteelt dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake van dubbel opzet was. Volgens de raadsman kan gesproken worden van opzet op de medeplichtigheid van de verdachte om iemand behulpzaam te zijn, maar niet van opzet op het ten laste gelegde gronddelict.

Het hof overweegt omtrent dit verweer dat het de vraag dient te beantwoorden of er sprake was van zowel opzet op de medeplichtigheid als opzet op het gronddelict. Met betrekking tot het opzet op de medeplichtigheid is het hof van oordeel dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bekend dat zijn opzet gericht was op de medeplichtigheid om iemand behulpzaam te zijn. De verdachte heeft verklaard dat hij met de andere man op zoek ging naar een loods als opslagplek voor de goederen van deze andere man. Met betrekking tot de opzet op het gronddelict stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het opzettelijk telen van het hennep in een beschikbaar gestelde loods – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat op 7 juni 2016 er een hennepkwekerij met 561 hennepplanten in een loods te Middelburg is aangetroffen. Betrokkene was de eigenaar van deze loods. Betrokkene heeft verklaard dat twee mannen, waarvan één de verdachte was, bij hem langskwamen en aangaven dat ze bij [A] werkten en een loods zochten voor hun gereedschap en materiaal. De verdachte deed het woord. Uiteindelijk heeft de verdachte het huurcontract ondertekend en heeft hij de huur van € 600 per maand aan betrokkene betaald. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg bevestigd dat hij het huurcontract ondertekende en de huur van € 600 per maand aan betrokkene betaalde omdat de andere man niet genoeg geld had. Hiermee verdiende de verdachte € 150 per maand. De verdachte heeft echter verklaard dat hij niet wist dat de loods voor een hennepkwekerij werd gebruikt. De andere man had hem verteld dat hij de loods voor de opslag van namaakkleding wilde gebruiken. De verdachte wilde geen gegevens van de andere man overleggen.

Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, en in het bijzonder gelet op:

- het zich anders voordoen ten overstaan van de verhuurder [betrokkene] door te zeggen dat ze bij [A] werkten en een loods zochten voor hun gereedschap en materiaal;

- het verhaal van de andere man over zijn illegale activiteiten met betrekking tot de namaakkleding;

- het op naam hebben van het huurcontract van de voornoemde loods;

- het maandelijks betalen van de huur van de voornoemde loods;

- de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijke loods geschikt is en in de praktijk ook vaak wordt gebruikt als ruimte voor een hennepkwekerij;

- het nooit controleren van de activiteiten in de voornoemde loods;

- het krijgen van € 150 per maand zonder daar iets voor te hoeven te doen;

- het achterhouden van de gegevens van de andere man die hij slechts uit het uitgaanscircuit in Rotterdam kent,

willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er hennep in de loods zou worden geteeld.

De Hoge Raad overweegt dat het hof bewezen verklaard heeft dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf, te weten het telen van hennep. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het verschaffen van gelegenheid en middelen als bedoeld in artikel 48 aanhef en onder 2º Sr, maar ook dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AD4372). De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn oordeel over het opzet op de omstandigheid dat er hennep in de loods zou worden geteeld niet toereikend heeft gemotiveerd, in het bijzonder nu het hof in de bewijsvoering betekenis heeft toegekend aan het verhaal van de andere man over zijn illegale activiteiten met betrekking tot namaakkleding, maar het hof daarbij in het midden heeft gelaten of dat verhaal voor de verdachte ongeloofwaardig was of op enig moment in de bewezen verklaarde periode zijn betekenis heeft verloren.