Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
17 september 2021

Rechtspraak

Levensgezel als bedoeld in artikel 304 Sr?

Commentaar bij HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1251.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging mishandeling levensgezel is bewezen verklaard, dat de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte de poging tot zware mishandeling heeft begaan tegen ‘zijn levensgezel’ als bedoeld in artikel 304 Sr onvoldoende is gemotiveerd.

De Hoge Raad haalt artikel 304 Sr zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde feit, voor zover hier van belang aan en overweegt dat de toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima) onder meer inhoudt:

‘Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor - o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner. Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:

- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding

- de duur van de gemeenschappelijke huishouding

- of er een relatie van affectieve aard is, en met name

- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.

Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen.’

(Kamerstukken II 2002/03, 28484, nr. 5, p. 5)

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat het slachtoffer als ‘levensgezel’ in de zin van artikel 304 Sr kan worden aangemerkt ontoereikend gemotiveerd is, omdat de bewijsmiddelen onvoldoende inhouden over de aard en hechtheid van de betrekking tussen de verdachte en de aangeefster.