Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
10 september 2021

Rechtspraak

Motivering poging zware mishandeling.

Commentaar bij HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1227.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging zware mishandeling is bewezen verklaard, dat de motivering van het bewezen verklaarde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontoereikend is.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen naar het oordeel van het hof voorts het volgende vaststaat.

Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar met één hand stevig bij haar keel heeft vastgepakt en dat zij veel kracht moest zetten met haar handen om zijn hand van haar keel te halen, hetgeen steeds niet lukte. Het was een worsteling, waarbij de aangeefster al weerloos zittende op een tegen de muur geduwde stoel geen kant op kon. De verdachte heeft deze gewelddadige keelgreep intensief en gedurende langere tijd aangelegd. Deze klemmende greep was dermate krachtig dat uiteindelijk meerdere beveiligers nodig waren om de aangeefster te ontzetten. Deze beveiligers constateren ook dat de spieren in de arm van verdachte strak gespannen stonden, hetgeen impliceert dat de verdachte aangeefster zeer stevig vast had. Na afloop was ook zichtbaar letsel in haar hals te zien. De aard en hevigheid van het door de verdachte uitgeoefende geweld, zoals hierboven uiteengezet, maakt dat een aanmerkelijke kans was ontstaan dat de aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Bij dit oordeel is betrokken dat de hals en de daarbinnen bevindende luchtweg en slagaders maken dat sprake is van een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend dat hij op de hoogte is van deze kwetsbaarheid. Niet kan worden aangetoond dat het volle opzet van de verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel volgt uit het bovenstaande dat hij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard; zijn opzet was dus in voorwaardelijke zin daarop gericht.

De Hoge Raad overweegt dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met één hand met kracht bij haar keel heeft vastgepakt en deze gewelddadige keelgreep intensief en gedurende langere tijd heeft aangelegd, dat deze keelgreep dermate krachtig was dat meerdere beveiligers nodig waren om het slachtoffer te ontzetten en dat na afloop in de hals van het slachtoffer letsel zichtbaar was. Het hof heeft overwogen dat ‘de hals en de daarin aanwezige luchtweg en slagaders maken dat sprake is van een kwetsbaar onderdeel van het lichaam’ en vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van deze kwetsbaarheid. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen en dat de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel toereikend is gemotiveerd.