Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
2 oktober 2020

Rechtspraak

Kort geding inzake een afgewezen gratieverzoek. Commentaar bij Rechtbank Den Haag 30 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9525.

Eiser is tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld en heeft gratie verzocht. Dit gratieverzoek is afgewezen. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat de minister bij de beslissing op het gratieverzoek van eiser de vereiste toets zoals die voortvloeit uit het arrest Vinter e.a./het Verenigd Koninkrijk niet althans niet op de juiste wijze heeft toegepast en dat uit de motivering van de beslissing niet blijkt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan de minister op onderdelen van zijn beslissing in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het advies van het gerechtshof. Naar het voorlopig oordeel van het hof is die motivering daarom niet draagkrachtig en niet toereikend. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de beslissing dat de Staat de beslissing op het gratieverzoek moet (doen) herroepen met inachtneming van de overwegingen in dit vonnis. De Staat heeft weliswaar betoogd dat de Gratiewet niet voorziet in een herroeping van een gratieverzoek en dat de systematiek van die wet zich tegen zo’n herroeping verzet, maar aan dat betoog gaat de voorzieningenrechter voorbij. Uit de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van de Gratiewet blijkt uitdrukkelijk dat een beslissing op een gratieverzoek kan worden getoetst door de voorzieningenrechter. Die toets zou zinledig zijn indien herroeping van de gratiebeslissing vervolgens niet mogelijk zou zijn. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband verder dat indien de Staat vervolgens niet gehouden zou zijn zich bij een herroeping van de gratiebeslissing te richten naar de overwegingen van de voorzieningenrechter, deze uitspraak krachteloos en een herroeping zinloos zouden zijn. Met deze beslissing wordt overigens niet dwingend voorgeschreven dat de nieuwe beslissing op het gratieverzoek positief moet zijn. Een eventuele nieuwe afwijzing kan niet worden uitgesloten, maar kan niet op dezelfde redenen worden gegrond. De voorzieningenrechter zal de Staat een redelijkheid een termijn van twee maanden gunnen om de gratiebeslissing te (doen) herroepen en daar opnieuw op te (doen) beslissen. De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat de door eiser gevorderde termijn van twee weken in redelijkheid te kort is.