Naar boven ↑

Annotatie

J.M. ten Voorde
3 februari 2020

Rechtspraak

Onttrekking aan het verkeer en soortgelijke feiten. Annotatie bij Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1298.

De verdachte is door het Hof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld wegens het medeplegen van zware mishandeling. Het hof heeft een in beslag genomen knipmes met foedraal en een broodmes onttrokken aan het verkeer. Beide voorwerpen waren bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit bij hem aangetroffen. Het hof overweegt ter verdere onderbouwing van het opleggen van de maatregel onttrekking aan het verkeer het volgende:

‘Zij [het knipmes met foedraal en broodmes] behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.’

Voldoet deze motivering aan de eisen die de wet, in het bijzonder artikel 359 lid 5 Sv, stelt? Is dit een overweging waarin ‘in het bijzonder de redenen’ die tot deze maatregel hebben geleid, kunnen worden gevonden? Onder meer deze vragen werden in de onderhavige zaak aan de Hoge Raad voorgelegd.

Artikel 36c Sr bepaalt dat vijf categorieën voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn. Het gaat om voorwerpen 1) die geheel of gedeeltelijk door middel van of uit baten van het feit zijn verkregen, 2) met betrekking tot welke het feit is begaan, 3) met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid of, 4) van welke de opsporing van het feit is belemmerd en 5) die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd. Tevens is voor onttrekking aan het verkeer vereist dat deze voorwerpen op zichzelf van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen ‘in strijd is met de wet of met het algemeen belang’.

Voorwerpen die niet zijn gebruikt bij het begaan van het bewezenverklaarde feit (of een van de andere categorieën, genoemd in artikel 36c Sr), kunnen aan het verkeer worden onttrokken wanneer deze ‘bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan’ (artikel 36d Sr). Deze bepaling breidt de mogelijkheid tot onttrekking aan het verkeer gevoelig uit, maar niet zodanig dat alle voorwerpen die worden aangetroffen bij een verdachte of dader aan het verkeer kunnen worden onttrokken. Artikel 36d Sr begrenst de mogelijkheid tot onttrekking aan het verkeer tot die voorwerpen die kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding/de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten. Soortgelijke feiten zijn feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten of de feiten waarvan hij wordt verdacht. De Hoge Raad verlangt onderbouwing waarom de aan het verkeer onttrokken voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk feit (zie onder andere HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1410).

In de onderhavige zaak heeft het hof slechts overwogen dat de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten of het belemmeren van de opsporing daarvan. Die motivering is erg kort, maar is gelet op het bewezenverklaarde feit (zware mishandeling) voldoende. De Hoge Raad eist nadere motivering wanneer voorwerpen in beslag zijn genomen waarmee geweld kan worden gebruikt, terwijl de bewezenverklaarde feiten geen melding maken van enige vorm van gewelddadigheid (vaste rechtspraak sinds HR 6 mei 1997, NJ 1997/655). In dat geval moet de rechter duidelijk maken waarom het voorwerp toch aan het verkeer wordt onttrokken. In het onderhavige geval gaat het hof er kennelijk van uit dat de voorwerpen kunnen worden gebruikt voor (opnieuw) zware mishandeling. Nu verdachte voor zware mishandeling is veroordeeld, is het oordeel dat de aan verdachte toebehorende voorwerpen voor (de voorbereiding van) soortgelijke feiten kunnen worden gebruikt, niet onbegrijpelijk. Van belang is nog dat met het woord ‘kunnen’ in artikel 36d Sr weinig eisen worden gesteld aan de relatie met het toekomstige delict; een duidelijk verband met dat delict hoeft niet te worden aangetoond.

Het arrest van het hof kan echter volgens de Hoge Raad niet door de beugel voor wat betreft diens oordeel dat het ongecontroleerde bezit van de aangetroffen voorwerpen in strijd is met het algemeen belang. Het gaat bij onttrekking aan het verkeer om uit het maatschappelijk verkeer verwijderen van voorwerpen die gemeengevaarlijk zijn, niet alleen wanneer zij in handen zijn van de verdachte, maar ook wanneer derden daarover beschikken. Voorwerpen die gemeengevaarlijk zijn, zoals vuurwapens, vals of vervalst geld en andere voorwerpen die primair bestemd zijn om delicten mee te begaan, kunnen aan het verkeer worden onttrokken. Ook voorwerpen die niet evident gevaarlijk zijn, kunnen aan het verkeer worden onttrokken. Het moet echter telkens gaan ‘om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang’ (HR 8 maart 2005, NJ 2007/437). Zo kunnen alledaagse voorwerpen, die op zichzelf niet gevaarlijk zijn, toch aan het verkeer worden onttrokken, zoals een bromfiets met een vals of vervalst framenummer (HR 7 november 2000, NJ 2001/15). Andersom geldt hetzelfde: voorwerpen die op zichzelf gevaarlijk kunnen zijn (zoals messen), kunnen gelet op hun aard aan onttrekking aan het verkeer in de weg staan. Het is dan aan de feitenrechter om te motiveren waarom het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen toch in strijd is met de wet of het algemeen belang. Voorwerpen die naar hun aard niet gevaarlijk zijn maar waarvan het ongecontroleerde bezit ten minste op gespannen voet staat met het algemeen belang (zoals zwart geld), kunnen in de regel niet worden onttrokken aan het verkeer (HR 8 maart 2005, NJ 2007/437).

Ten aanzien van de in de onderhavige zaak in beslag genomen messen, overweegt de Hoge Raad enkel dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk is. Daarmee is niet gezegd dat dergelijke messen nooit aan het verkeer kunnen worden onttrokken. Naar hun aard kan het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd zijn met het algemeen belang. De beslissing om dergelijke voorwerpen te onttrekken zal echter wel moeten worden gemotiveerd. Die motivering zal ten aanzien van voorwerpen die als wapen zijn gebruikt in het kader van een geweldsdelict niet veel om handen hoeven hebben. Aangenomen kan worden dat een motivering inhoudende dat de voorwerpen zijn gebruikt om het feit te begaan, voldoende is om ze aan het verkeer te onttrekken.

Het hof zag zich echter geconfronteerd met voorwerpen die niet waren gebruikt om het feit te begaan. Wel was duidelijk dat verdachte het gebruik van geweld niet schuwde (hij had zelfs een hond opgehitst om het slachtoffer te bijten). Zou om die reden kunnen worden gesteld dat de voorwerpen gebruikt kunnen worden voor soortgelijke feiten en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang? Het lijkt erop dat het hof beducht is voor de gewelddadigheid van verdachte en daarin een argument vindt om de aangetroffen voorwerpen aan het verkeer te onttrekken. De impliciete redenering lijkt te zijn dat de voorwerpen naar hun aard weliswaar niet zonder meer gemeengevaarlijk zijn, maar gelet op de veroordeling van de verdachte wegens zware mishandeling het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen wel zodanig gevaarlijk is dat verdachte daarvan niet (meer) in het bezit mag zijn. Voorkomen moet worden dat verdachte bij een volgende gewelddadige confrontatie niet zijn vuisten gebruikt, maar messen.

Zou een dergelijke overweging in cassatie stand hebben gehouden? Dat zou ik niet zonder meer willen uitsluiten, zij het met de navolgende aanvulling. In de eerder geciteerde overweging in het arrest HR 8 maart 2005, NJ 2007/437 lazen we dat het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het in beslag genomen voorwerp kan bijdragen aan het bepalen van de aard van het voorwerp. Daarbij wordt het gebruik daarvan niet beperkt tot het algemene gebruik van het voorwerp, zodat mijns inziens ook het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de verdachte kan worden betrokken bij dit oordeel. Indien uit de feiten en omstandigheden, zoals vermeld in de strafmotivering van de feitenrechter, blijkt dat de verdachte vaker gewelddadig is geweest of uit een door de feitenrechter overgenomen pro-justitiarapportage gevaar voor toekomstig gewelddadig gedrag wordt onderkend, zou kunnen worden gesteld dat redelijkerwijs te verwachten is dat verdachte ook in de toekomst gewelddadig gedrag zal vertonen. Dat zou wellicht een argument kunnen opleveren om in beslag genomen voorwerpen waarmee dat geweld kan worden gepleegd (zoals messen) en die aan de verdachte toebehoren, te onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Het lijkt mij niet in alle gevallen in het algemeen belang om personen, die wegens een (ernstig) geweldsdelict zijn veroordeeld en waarbij nieuwe (ernstige) geweldsincidenten redelijkerwijs zijn te verwachten, ongecontroleerd bezit te geven van voorwerpen waarmee zij opnieuw dergelijke delicten kunnen begaan. Een en ander zal wel afhangen van de mate waarin nieuwe (ernstige) geweldsincidenten redelijkerwijs te verwachten zijn. Gelet op de beperkte mogelijkheden ten aanzien van die verwachting eenduidige conclusies te trekken, zal van de feitenrechter een zekere terughoudendheid mogen worden verwacht en zal de feitenrechter de onderbouwing van de onttrekking aan het verkeer niet enkel mogen laten afhangen van geweld waarvan niet zonder meer duidelijk is of dat redelijkerwijs valt te verwachten.