Naar boven ↑

Annotatie

J. ten Voorde
3 februari 2020

Rechtspraak

Annotatie bij HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2962

Het mag inmiddels duidelijk zijn dat de Hoge Raad flinke eisen stelt aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Een behoorlijk aantal arresten waarin een hof voorbedachte raad bewezenverklaarde, is door de Hoge Raad gecasseerd. Ook in bovenstaand, door vijf raadsheren gewezen arrest vernietigt de Hoge Raad een arrest van ditmaal het Bossche hof.

In cassatie wordt uitgegaan van het volgende. Op 23 augustus 2011 loopt een man op het spoor. Hij is bewapend met een vuurwapen. Dat wordt aan de politie gemeld. Verdachte neemt vervolgens een taxi richting Best, alwaar hij op de Hoofdstraat uitstapt. Daar wordt hij staande gehouden door twee politieambtenaren. Die waren naar aanleiding van de melding naar het spoorvak gegaan waar de man was gesignaleerd. Daar treffen ze hem niet aan. Even later zien ze hem in een taxi zitten. Ze rijden achter hem aan. Na staandehouding wil een van de politieambtenaren de verdachte fouilleren, maar daar wil hij niets van weten. Hij draait zich om en loopt weg. De politieambtenaar roept dat hij terug moet komen. De verdachte draait zich weer om, heeft een vuurwapen in de hand en richt dat op de politieambtenaar. Hij schiet. De politieambtenaar schiet terug. De verdachte loopt weg, maar vuurt later een gecontroleerd schot af. De politieambtenaar wordt geraakt, maar weet terug te schieten en de verdachte te raken. Er ontstaat een wild west in Best. In totaal worden zeventien kogels afgevuurd. Nadat de verdachte gewond is geraakt en zijn vuurwapen heeft leeggeschoten, wordt hij aangehouden.

De verdachte wordt vervolgd voor poging tot moord, meermalen gepleegd. In hoger beroep wordt onder andere verweer gevoerd tegen de in de tenlastelegging opgenomen voorbedachte raad. Het hof verwerpt dat verweer. Het stelt voor bewezenverklaring van voorbedachte raad hetzelfde voorop als de Hoge Raad (r.o. 2.2.3 en 2.3).

Volgens het hof wist verdachte van de melding aan de politie en wist hij ook dat was gezien dat hij een vuurwapen bij zich droeg. Hij wist ook dat de politie ervan op de hoogte was dat hij in het bezit was van een vuurwapen. Verdachte heeft zich op dat moment gerealiseerd dat de politie naar hem op zoek zou gaan en heeft hij zich ‘kunnen beraden over een te nemen besluit in geval hij door de politie zou worden aangesproken.’ Dit blijkt volgens de advocaat-generaal echter niet uit de wettige bewijsmiddelen. De Hoge Raad gaat op dit punt niet in, maar valt wel over het volgende.

Het hof stelt niet vast waarover verdachte zich heeft kunnen beraden. Het hof heeft het over ‘een (…) besluit’. Het zou er daarbij van uit kunnen zijn gegaan dat op het moment dat het beraad kan aanvangen nog niet hoeft vast te staan over welk te nemen besluit precies wordt beraden. Het hof zou ook kunnen hebben gedacht dat wanneer iemand een vuurwapen bij zich draagt (en weet dat de politie naar hem op zoek is terwijl die op de hoogte is van het bezit van het vuurwapen) daaruit mag worden afgeleid dat het besluit waarover wordt beraden het gebruik van het vuurwapen tegen personen (i.c. politieambtenaren) betreft. Dat laatste gaat de A-G te ver.

De Hoge Raad lijkt zich vooral op de eerste variant te richten: het beraad moet op een specifiek besluit betrekking hebben (vgl. r.o. 2.5). Dat roept de vraag op in hoeverre het voorhanden hebben van een vuurwapen een objectieve aanwijzing kan vormen voor de inhoud van het besluit. De A-G sluit dat niet uit, maar het is – als ik hem goed begrijp – niet voldoende. Er moeten meer aanwijzingen zijn op basis waarvan de inhoud van het besluit kan worden aangetoond. Dat lijkt mij een juist uitgangspunt.

Tijdens de confrontatie met de politie draait verdachte zich twee keer om. Na de eerste keer laadt hij zijn vuurwapen door. Het hof ‘leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling af dat de verdachte op dat moment het besluit heeft genomen om het wapen in een confrontatie met de politieagenten tegen hen te gebruiken’. Vervolgens geeft het hof aan dat met het ‘tevoorschijn halen van het wapen, zich omdraaien en een kogel afvuren’ verdachte uitvoering heeft gegeven aan dat ‘voorgenomen plan’. Opvallend is dat het hof ‘voorgenomen plan’ gebruikt. Daarmee wekt het hof de indruk dat er enige tijd is geweest tussen besluit en uitvoering, althans tussen het beraad over het te nemen besluit of het genomen besluit en de uitvoering daarvan. Het hof neemt aan dat verdachte na het doorladen van het vuurwapen het besluit tot het gebruik daarvan tegen de politieambtenaren heeft genomen, maar wekt vervolgens met de term ‘voorgenomen plan’ de indruk dat het besluit al eerder was genomen. Eerder in zijn arrest had het hof het echter slechts over een besluit en liet het in het midden wat de inhoud van dat besluit was. Dat zijn overwegingen die volgens de Hoge Raad – terecht – niet met elkaar zijn te rijmen (r.o. 2.5).

Wat overblijft is een verdachte die een besluit neemt om op politieambtenaren te schieten en dat besluit uitvoert door daadwerkelijk op hen te gaan schieten. Zonder duidelijkheid over beraad kan voorbedachte raad eigenlijk niet worden aangenomen. Waarom vermeldt de Hoge Raad dan toch expliciet de door het hof gebruikte term ‘voorgenomen plan’? Het is mogelijk dat de Hoge Raad het arrest van het hof zo leest dat verdachte zich na het besluit heeft kunnen beraden. Beraden op het genomen besluit kan een objectieve aanwijzing vormen dat met voorbedachte raad is gehandeld (r.o. 2.3). Het is door het woordgebruik van het hof (‘besluit’ en vervolgens ‘voorgenomen plan’) denkbaar dat de Hoge Raad het arrest van het hof op voorgenoemde wijze leest. Maar dat betekent wel dat de gelegenheid tot beraad tussen besluit en uitvoering bijzonder kort is geweest, ook al heeft verdachte zich ook na het eerste schot kunnen (blijven) beraden. Volgens de Hoge Raad zijn een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering en de gelegenheid tot beraad tijdens uitvoering van het besluit contra-indicaties voor voorbedachte raad (r.o. 2.3). Het zou kunnen zijn dat de Hoge Raad in het bovengenoemde arrest een nieuwe contra-indicatie introduceert en aanneemt: wanneer het beraad is ontstaan na het besluit en er tussen dat besluit en de uitvoering daarvan bijzonder korte tijd heeft gelegen, vormt dat een contra-indicatie van voorbedachte raad. Dat vormt een goede aanvulling op de reeds bekende contra-indicaties.

Het hof wijst erop dat verdachte zich pas heeft overgegeven nadat hij gewond was geraakt en zijn eigen vuurwapen had leeggeschoten. Dat vormt kennelijk een aanwijzing dat verdachte niet in een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld en zich in ieder geval had kunnen beraden op het genomen besluit nadat hij de eerste kogel had afgevuurd. Het hof heeft dat echter niet met zoveel woorden gezegd. Daarover vallen zowel de A-G als de Hoge Raad. Op zichzelf is juist (zo stelt de A-G terecht) dat ook tijdens het schieten verdachte zich had kunnen beraden, maar daarbij moet ook de tijd tussen het eerste incident en het vervolg (de schietpartij verplaatste zich deels naar een andere straat) in het oordeel worden betrokken. Het hof heeft dat niet gedaan. Echter, hoe korter het tijdsverloop, hoe minder snel voorbedachte raad kan worden aangenomen. Ook de Hoge Raad wijst op het tijdsaspect, maar voegt daar de hevige gemoedsopwelling aan toe (r.o. 2.6). Ook op dat punt had het hof moeten ingaan.

Al met al is dit arrest om ten minste twee redenen interessant: - De Hoge Raad maakt duidelijk dat het beraad betrekking moet hebben op een bepaald besluit, niet zomaar een besluit. - Uit het arrest kan worden afgeleid dat het beraad dat na het besluit en vóór de uitvoering daarvan kan plaatsvinden, niet te kort mag zijn. Te korte tijd voor beraad na het besluit en vóór de uitvoering daarvan levert een contra-indicatie van voorbedachte raad op. Zo heeft dit arrest onze kennis over voorbedachte raad verder verrijkt.